Stress is onmisbaar, niets doen is slecht en vermoeidheid moet je soms gewoon negeren. Gezondheidspsycholoog Lorenz van Doornen zegt het zoals het is. ‘Zonder uitdaging verzinken we in lethargie.
’Stress is gevaarlijk, stress is naar. Als het vandaag de dag over stress gaat, en dat gaat het vaak, is het steevast in negatieve zin. Behalve wanneer Lorenz van Doornen aan het woord is. De Utrechtse hoogleraar gezondheidspsychologie houdt zich al drie decennia bezig met de precieze werking van het menselijk stress-systeem – met alle signaalstofjes die de hersenen na een alarmmelding door ons hele lichaam jagen en hoe die elkaar wederzijds beïnvloeden.
Hij vindt het nog altijd een machtig mooi mechanisme. Fascinerend door de snelheid en de subtiliteit ervan, en bovendien gewoon onmisbaar. ‘Stress zorgt ervoor dat je je moeiteloos kunt aanpassen aan veranderingen in je omgeving,’ zegt Van Doornen in zijn werkkamer op de Utrechtse Uithof.
‘Niet alleen bij mensen, maar bij álle diersoorten.’ Enthousiast vervolgt hij: ‘Wist je dat CRH, de voorloper van het stresshormoon cortisol in ons brein, zelfs bij schelpdieren een rol speelt?
Als een mossel signaleert dat het zoutgehalte van het water verandert, zorgt precies datzelfde eiwitmolecuul dat onze hersenen gebruiken om cortisol aan te maken, ervoor dat de mossel meteen zijn schelp sluit. Evolutionair gezien is CRH dus een heel succesvol molecuul.’
Maar hebben we van dat oeroude systeem tegenwoordig niet meer last dan profijt? Een razend hart heeft niet veel zin als je een deadline moet halen.‘
Zeg je dan ook: hè bah, hadden we maar geen spijsvertering meer? Want daar hebben we tegenwoordig ook vaak problemen mee, doordat we veel te vet eten. Ons lichaam is ongelooflijk flexibel, maar als je het te zwaar belast, krijg je inderdaad een reactie. Van lang achtereen te veel stress raakt dat hele prachtige regelsysteem langzaam uit balans.
Het wordt een samenstel van opgerekte elastiekjes en zo kun je inderdaad in een burn-out terechtkomen. Maar dat neemt niet weg dat het stressmechanisme een onmisbaar aanpassingssysteem blijft. Het snel kunnen wegspringen voor een auto lijkt me bijvoorbeeld nogal nuttig, ook al heb je daarna even een bonzend hart door de adrenaline.’
Toch verlangen veel mensen naar een leven waarin dat systeem niet wordt aangesproken.
‘Dat kan haast niet. Zelfs niet als er niets van je wordt gevraagd. Dan krijg je namelijk ook stress: door onderstimulatie. Mensen willen graag dat hun leven zin heeft. We vinden het leuk om ergens voor te moeten werken.
Zomaar een beloning krijgen is lang zo bevredigend niet als we iets echt verdiend hebben. Een leven waarin niets te wensen over is… er is niets erger dan dat!
Dan heb je inderdaad minder stress, maar je maakt ook geen dopamine aan, wat ons zo’n prettig gevoel van doelgericht naar iets streven geeft. Dat blijkt wel uit onderzoeken naar de samenhang tussen rijkdom en geluk. Die is bijzonder laag, bijna nul.
Uitdaging is goed voor mensen, en een zekere dwang is ook goed. En dat zeg ik niet omdat ik een calvinist ben. We zouden het niet aankunnen als we niets moesten, als we altijd helemaal zelf mochten kiezen wat we gingen doen. De meeste mensen zouden dan niet genoeg initiatief kunnen opbrengen. Ze zouden in lethargie verzinken.’
Helemaal niets doen – heerlijk toch?
‘Daar zijn we helemaal niet op gemaakt! Mensen zijn actiegerichte wezens, een apensoort die het liefst in groepjes van een stuk of tien met elkaar bezig zijn. Daar zijn onze hersenen op gemaakt. Niet op niets doen en niemand zien. Dat is slecht, voor iedereen.’
Ook voor mensen die een burn-out hebben of chronisch moe zijn door stress?‘
Ja. Ook mensen die moe zijn door stress of een burn-out hebben moeten zoveel mogelijk in de running blijven. Oké, als je opgebrand bent geraakt van een een vreselijke baan en een etter van een chef, moet je natuurlijk niet in die setting terugkeren.
Maar de intentie moet wel blijven dat je contact houdt met de normale routines. Je verliest echt structuur als je toegeeft aan dat gevoel van “ik kan niets”. Van alleen thuis zitten wordt iedereen somber. Je moet niet altijd naar je lichaam luisteren.’
Bedoelt u dat die mensen die moe zijn door stress hun moeheid moeten negeren?
‘Inderdaad. Dat zullen de meesten me niet in dank afnemen, maar dat is uiteindelijk wel wat ik zeg. Begrijp me goed: ik zeg niet dat ze zich aanstellen. Als die mensen zeggen dat ze stress hebben en zich verschrikkelijk moe voelen, dan geloof ik dat.
Ook al kan ik het niet objectief vaststellen, want moeheid laat zich niet echt meten. Net zomin als pijn overigens. Daar moet je ook afgaan op wat iemand zelf rapporteert.
Al kun je daarbij inmiddels ook mri-scans maken, waarbij je kunt zien dat er inderdaad een clustertje pijncentra oplicht als iemand pijn aan zijn teen rapporteert. Maar de relatie tussen wat we dan kunnen meten en wat mensen rapporteren, is zwak.
Dat geldt trouwens voor veel klachten. Neem astma. Daarvan kun je de weerstand van de bronchiën en dergelijke meten, maar die gegevens komen amper overeen met wat mensen zelf melden over hun benauwdheid.
Van sommigen zou je zeggen: die stikken haast! Maar die hebben nergens last van. En bij anderen lijkt er nauwelijks iets meetbaar mis, maar die voelen zich wel benauwd. Zit die tweede groep dan te liegen? Ik zou niet weten waarom.
En daar ga ik ook van uit bij mensen die zeggen dat ze te moe zijn of te veel stress hebben om te werken. Waarom zouden ze hun klachten verzinnen? Tenzij ze graag een uitkering willen, maar laat dat nou eens twee procent van die mensen zijn. De rest voelt zich oprecht moe en hebben stress. En ook al kunnen wij niet objectief vaststellen dat er iets mis is, ik geloof ze.’
En toch zegt u tegen hen: ga gewoon aan het werk.
‘Nou, dat zeg ik niet persoonlijk, want ik behandel zelf geen mensen. Maar ik zeg het tegen behandelaars, ja. En ook zeg ik, zeker als het gaat om mensen die chronisch moe zijn door stress: ga sporten.
Want als er bij hen doorgaans al iets aanwijsbaars wordt gevonden, is het wel dat ze een slechte conditie hebben doordat ze te weinig bewegen. Ze voelen zich er te moe voor. Maar daardoor word je, als je weer eens beweegt, zo snel moe dat je denkt: nou, ik moet nog meer rust nemen.
En zo raak je in een neerwaartse spiraal, want je bouwt geen reserves op door niks te doen. Dus is de therapie er tegenwoordig op gericht die mensen weer in beweging te brengen en ze zo in een spiraal naar boven te krijgen.
Met kleine stapjes, hoor, ze moeten niet meteen fiks gaan sporten – dat zou weer een averechts effect hebben. Ze moeten hun conditie weer helemaal opbouwen.’
Is bewegingsarmoede de oorzaak van chronische vermoeidheid?
‘Nee, ze houdt de vermoeidheid alleen in stand. Wat de oorzaak is, weten we nog steeds niet precies. Maar we vermoeden nu dat mensen chronische moe kunnen worden door een combinatie van een infectieziekte en grote stress. Iedereen kent het wel van een griep, dat gevoel van “Ik blijf in bed, alles doet zeer, en ik ben ook níét vrolijk”.
Dat is een reactie van je brein op cytokinen, de eiwitten die je lichaam aanmaakt om infecties te bestrijden. Je hersenen maken daaruit op: houd je rustig, blijf in je hol. Een zinnige reactie, want koorts kost veel energie.
Maar terwijl dat sombere gevoel en die vage pijntjes bij de meeste mensen weer overgaan, lijkt het erop dat het brein van chronischevermoeidheidspatiënten na zo’n infectie in combinatie met heftige stress is “gesensitiseerd” voor vermoeidheidsprikkels.
Het blijft hypergevoelig reageren op dingen waardoor de meeste mensen zich slechts een beetje moe gaan voelen. De versterker is bij wijze van spreken harder komen te staan.
Waarom dat bij de een wel gebeurt en bij de ander niet – we weten het niet. We weten alleen dat deze patiënten vaak én een ziekte als pfeiffer hebben gehad én een bijzonder stressvolle periode hebben doorgemaakt.
Ze hebben statistisch gezien ook iets vaker een geschiedenis van mishandeling of seksueel misbruik. Kennelijk kan een combinatie van die dingen ons hele prikkelverwerkingssysteem duurzaam hypergevoelig maken.’
En dan voelen ze zich dus moe door stress, terwijl ze dat eigenlijk niet zijn?
‘Zoals gezegd, moeheid laat zich niet objectief vaststellen. Het is vooral een kwestie van perceptie. En zelfbeeld speelt daar een grote rol bij. Je bent gelabeld als moeheidspatiënt en dús voel je je moe. Hetzelfde geldt trouwens voor pijnpatiënten. Als je die vraagt “Had je pijn vandaag?” dan zeggen ze “Ja”.
Dat maken we op uit een vergelijking tussen onderzoeken waarin vragenlijsten worden gebruikt en onderzoeken met elektronische dagboekjes. Als je mensen aan het eind van de dag of de week vraagt hoe ze zich hebben gevoeld, rapporteren ze stelselmatig meer klachten dan wanneer we ze een paar maal per dag in een computertje laten vastleggen hoe ze zich op dát moment voelen.
Dan scoren ze nog steeds wel hoger op vermoeidheid en pijn dan niet-patiënten, maar zijn ze opvallend minder vermoeid dan in hun vragenlijstantwoorden. Het lijkt er dus op dat ze zichzelf zijn gaan zien als mensen die niets kunnen, niksnutten, en dat ze zich daarnaar gedragen.
Een deel van de therapie bestaat er dus uit dat je die mensen uit dat zelfbeeld probeert te halen. Doe nou eens net of je níét moe bent, of je géén pijn hebt. En dan merken die mensen: verrek, het valt eigenlijk best mee.’
Hun klachten verdwijnen?
‘Ze gaan vooruit.’
Maar ze worden niet meer helemaal klachtenvrij?
‘Bij jongeren is het herstelpercentage hoog, bij ouderen veel minder. Het lijkt erop dat de echte moeheid of pijn nooit meer helemaal weggaat. Maar ze voelen zich toch beter doordat ze ermee hebben leren leven.
Ze kunnen die prikkels weer voor een deel wegfilteren, hun brein kan de aandacht ook weer op iets anders richten. Dat is de winst die is geboekt.’
Bron: psychologiemagazine.nl
Wachtwoord vergeten? |