Een depressie na de bevalling komt bij ongeveer 1 op de 10 vrouwen voor. Zo’n depressie heeft veel impact op de moeder, maar kan ook gevolgen hebben voor de ontwikkeling van het kind. Het is daarom belangrijk om een mogelijke depressie in een vroeg stadium te signaleren. Voor net bevallen moeders is het vaak niet makkelijk om te praten over hun depressieve klachten, en ook zorgprofessionals signaleren dergelijke depressies vaak niet. UT promovenda en jeugdarts Angarath van der Zee deed onderzoek naar verbetering van deze signalering door de jeugdgezondheidszorg (JGZ). Van der Zee: “Mijn onderzoek wijst uit dat er veel te winnen valt door vroegtijdige signalering door de JGZ. Het aantal moeders dat 9 maanden na de geboorte van haar kind een depressie heeft, is tot een derde afgenomen.”
Van der Zee geeft aan dat meer dan 95% van de moeders het consultatiebureau meerdere keren bezoekt met hun kind in het eerste levensjaar. Dit biedt een uitgelezen kans om een depressie vroeg op te sporen. Daarbij komt dat er een betrouwbare korte vragenlijst beschikbaar is, de Edinburgh Postnatal Depression Scale (EPDS), die de JGZ zou kunnen gebruiken om te screenen op een depressie.
Significante Verbetering
Van der Zee onderzocht in de Post-Up studie het effect op moeder en kind van het herhaaldelijk op het consultatiebureau afnemen van de EPDS in de eerste 6 maanden na de bevalling. Moeders vulden voorafgaand aan het consult de 10 vragen van de EPDS in. Tijdens het consult besprak de jeugdarts de uitkomst met moeder. Als de uitkomst van de EPDS duidde op ernstige klachten, en ook werd bevestigd tijdens het gesprek, was het advies om moeder door te verwijzen voor verdere hulp. Bij milde klachten werd moeder een huisbezoek door de jeugdverpleegkundige aangeboden. Het onderzoek liet een duidelijk effect zien van de screening; 9 maanden na de bevalling had 2,5% van de moeders in de groep die gescreend was depressieve klachten, terwijl in de groep zonder screening 8,4% van de moeders klachten had. Daarnaast hadden moeders die gescreend waren meer vertrouwen in de eigen opvoedingsvaardigheden, minder angstklachten en een beter algemeen mentaal welbevinden.
Meer te bereiken met verbeteren traject behandeling en signaleren angst
Het onderzoek leverde ook aanknopingspunten op voor verbetering. Zo bleek dat in de huidige situatie bij een aanbod zonder screening, vier op de tien moeders met depressieve klachten daarvoor behandeld waren in het jaar na de bevalling. Door het opzetten van stepped care zouden meer moeders daadwerkelijk behandeld kunnen worden. Moeders met milde klachten zouden laagdrempelige ondersteuning via de JGZ moeten kunnen krijgen, en moeders met ernstigere klachten zouden een duidelijk en toegankelijk aanbod van behandeling moeten krijgen, afgestemd op de specifieke situatie van moeders in deze periode. Ook zou het signaleren van depressieklachten al tijdens de zwangerschap moeten starten. Dit vraagt om goede samenwerking en afstemming tussen verloskundigen, kraamzorg en de JGZ.
Verder zou er niet alleen aandacht moeten zijn voor depressie maar ook voor angst. Uit het onderzoek blijkt dat de EPDS ontoereikend is om angst te signaleren. Angstklachten komen echter na de bevalling nog vaker voor dan depressieve klachten. Daarom moet er gezocht worden naar andere manieren om angst te signaleren.
Gevolgen voor het kind en maatschappelijke impact
In het onderzoek was het effect van de screening op de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind op de leeftijd van 1 jaar niet meetbaar. Een verklaring daarvoor kan zijn dat de kinderen nog jong waren en dat het moeilijk is om een eventueel effect van screening op de ontwikkeling van het kind met een vragenlijst te meten. Onderzocht zou moeten worden of meer aandacht voor de interactie tussen moeder en kind in het traject na screening een gunstig effect heeft op de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind.Tot slot laat het onderzoek zien dat de maatschappelijke impact van een depressie na de bevalling groot is. Moeders met depressieve klachten maken meer gebruik van andere vormen van zorg zoals fysiotherapie en spoedeisende zorg, niet alleen voor zichzelf, maar ook voor hun kind. Ook verzuimen moeders met depressieve klachten meer. Het landelijk invoeren van de screening en het realiseren van een goed vervolgtraject zou deze maatschappelijke impact kunnen verminderen.
Over Van der Zee
Angarath van der Zee studeerde geneeskunde aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en volgde haar opleiding tot jeugdarts bij TNO. Vanaf 2004 werkte ze als jeugdarts voor GGD Twente, en vanaf 2011 combineerde ze haar werk als jeugdarts met promotieonderzoek. Het onderzoek was onderdeel van de Academische Werkplaats Jeugd Twente (www.awjtwente.nl), gericht op het verbeteren van zorg voor kwetsbare kinderen. Haar promotoren zijn dr. Magda Boere-Boonekamp en prof. dr. Menno Reijneveld. Sinds 2021 is Angarath als opleider werkzaam bij de Netherlands School of Public Health (NSPOH) waar ze postdoctoraal onderwijs geeft aan artsen in opleiding tot sociaal-geneeskundige (arts Maatschappij en Gezondheid, bedrijfsarts of verzekeringsarts), en hen begeleidt bij hun wetenschappelijk onderzoek.
Meer informatie
Meer informatie over de promotie is te vinden via https://postup.nl.
Bron: utwente.nl
Wachtwoord vergeten? |